De landbouw was voor de nationaal-socialistische machthebbers van het hoogste belang, maar vormde voor hen tegelijk een groot probleem. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was het in Duitsland in de beruchte „koolraapwinter“ (Steckrübenwinter) in 1916/17 tot hongeropstanden aan het „thuisfront“ gekomen, die de oorlogvoering sterk belemmerden. Dat mocht in deze oorlog in geen geval weer gebeuren. Maar al lang voor 1939 liepen de arbeidskrachten in scharen van de boeren weg: Overlange werktijden en het zwaarste lichamelijke werk tegen een karig loon en dikwijls persoonlijke afhankelijkheid van de boer of grootgrondbezitter die zo nu en dan de slavenhouder liet uithangen – in vergelijking daarmee leken de beter betaalde betrekkingen in de industrie met geregelde werktijden en veel collega's duidelijk aantrekkelijker.
De NS-staat reageerde op de aanhoudende “ontvolking van het platteland” met de reorganisatie van de agrarische sector naar een van staatswege centraal geleide en gecontrolleerde economie. Niemand kon meer zo maar van baan in de landbouw veranderen.
Buitenlandse dwangarbeiders moesten op grote schaal op het platteland werken. Zij moesten de voedselvoorziening van de Duitse bevolking aan het thuisfront veilig stellen en daarmee de storungsvrije oorlogvoering tegen hun landen van herkomst mogelijk maken.
Dit betrof vooral dwangarbeiders uit Polen en de Sovjet Unie. Meer dan 60% van alle Poolse dwangarbeiders in het Rijk en ook in Zuidnedersaksen werden in de landbouw ingezet. Ongeveer de helft van alle dwangarbeiders in het gebied van het huidige bestuursdistrict Göttingen (zonder de stad Göttingen) werkte in de agrarische sector, daaronder circa 42% vrouwen. Voor het bestuursdistrict Northeim zijn de dimensies nog niet wetenschappelijk onderzocht.
Ieder dorp in Zuidnedersaksen kende zijn dwangarbeiders, alle grootbedrijven leefden door hen en ook veel kleine boerderijen tot aan boerenbedrijfjes, die zo klein zijn dat de boer daarnaast nog een eigenlijke betrekking heeft, stelden ze te werk. De alledaagse situaties van deze vrouwen, mannen en ook kinderen in de dorpen verschilden veel van elkaar en hingen zeer sterk van hun afkomst, van de houding van hun “werkgever” en ook van de ruimtelijke verhoudingen in het bedrijf en van de politieke situatie in de betreffende plaats af.
Bron: Geschichtswerkstatt Duderstadt e.V.; Zahlenangaben nach: Der Arbeitseinsatz im Deutschen Reich, Nr. 14, 21.7.1941, S. 10 ff
Bron: Archiwum Zakladu Historii Ruchu Ludowego/ Fundacja Polsko-Niemiecki Pojednanie (Stiftung Polnisch-Deutsche Aussöhnung)