Civiele dwangarbeiders waren tijdens de oorlogsjaren in het steedse dagelijkse leven zeer present. In de loop van de oorlog stelden vrijwel alle bedrijven alsook veel particuliere huishoudens één of meerdere buitenlandse dwangarbeiders te werk. Deze werkten o.a. bij het gemeentebestuur, bij de NSDAP en de SA, bij schouwburgen, op het openbare groen en kerkhoven, in café's, restaurants, bedrijfs- en kampkeukens, slagerijen, bakkerijen, hotels, ziekenhuizen en bij de dokter, in de detailhandel en bij de handwerksstand, in de houtindustrie, in tuinderijen, brouwerijen, automobielbedrijven, textielbedrijven, middelgrote industriebedrijven, aannemersbedrijven, bij kranten en uitgeverijen, gasbedrijven en waterleidingbedrijven, bij de vuilnisdienst, voor kerken, op scholen en op de universiteit.
De plaatselijke arbeidsbureaus waren met de bemiddeling en verdeling van de civiele dwangarbeiders belast. Iedere privé-persoon, iedere gemeentelijke instelling of firma, die een dwangarbeider te werk wilde stellen, moest eerst een aanvraag bij het arbeidsbureau indienen. Daar werd over toewijzing of afwijzing beslist en daar werden ook de verplaatsingen naar de industriebedrijven die van vitaal belang voor de oorlog waren uitgevoerd als de dwangarbeiders van het seizoen afhankelijke banen hadden.
De afzonderlijke bedrijven en particuliere huishoudens moesten de huisvesting van de dwangarbeiders organiseren en ook de kosten daarvoor dragen. Enkelen gaven de voorkeur aan de oprichting van een eigen kamp. De kosten voor de huisvesting werden doorgaans van het loon van de dwangarbeiders ingehouden. Het bedrijfsbestuur, het kampbestuur en privé-personen hadden bij de behandeling van de dwangarbeiders een zekere speelruimte binnen de handelings- en beslissingsbevoegdheid met het oog op/met betrekking tot voeding, huisvesting, arbeidsvoorwaarden en bestraffing alsook het verlenen van toestemming om zich in de openbaarheid vrij te bewegen. Zo herinnert zich de dochter van de eigenaar van een Göttinger bedrijf die ook de keukenleiding had, dat ze af en toe aan de Sovjetrussische dwangarbeidsters uitgaanspermissies heeft afgegeven: “... toen kregen ze van mij pasjes voor enkele uren geschreven, dat ze nu naar de stad mochten van ... tot ..., en dan moesten ze om zes of zeven uur weer thuis zijn, al naarmate hoe ik geluimd was of hoe het weer was.”
Bron: Stadtarchiv Göttingen, Pol. Dir. 24/3 (Meldung vom 29. September 1942)
Voorbeeld van een aanvraag op toebedeling van buitenlandse arbeidskrachten. Hier vragen de gemeentewerken Göttingen in juni 1941 “vooralsnog tot het einde van de oorlog” 40 ongeschoolde arbeiders aan:
Bron: Stadtarchiv Göttingen, Bauamt Abt. I 4/26
Mededeling van de firma Winkelhoff & Glaeser aan het Gestapo-bureau Göttingen van 27 april 1943: De 22 jaar oude Sovjetische dwangarbeider Wladzimierz W. is niet van zijn thuisverlof teruggekeerd:
Bron: Stadtarchiv Göttingen, Pol. Dir. 124/2
De instructie van de burgemeester van de stad Göttingen tot het in praktijk brengen van de verordeningen over de behandeling van Poolse civiele arbeidsters en arbeiders van 31 mei 1940 illustreert de behandelingsspeelruimte van de autoriteiten en de concrete situatie van de dwangarbeiders in de stad:
Bron: Stadtarchiv Göttingen, Pol. Dir. 124/2