Tekst:  A   A+ A++

Voorschriften en racisme

Als het al voor de ingezetenen gevaarlijk was om hun mening openlijk te uiten, zo gold dit dan nog meer voor de buitenlandse dwangarbeiders. Steeds weer opnieuw voerde de partij lastercampagnes  tegen de buitenlanders. Districtscommissarissen, zoals die van Bad Gandersheim, lieten iedere brief en iedere briefkaart controleren.

De graad van hun gevaar was afhankelijk van de afkomst van de buitenlanders: Mensen uit met Duitsland verbonden staten – zoals Italië tot 1943 – of leden van een, naar de mening van de nazi's, „waardevol ras“ - zoals bij voorbeeld de Arische Nederlanders – hadden meer rechten dan de leden van de „Slavische volkeren“ uit de overvallen staten van Oosteuropa. Het ergste verging het Duitse en buitenlandse Joden en “Zigeuners”, die vernietigd moesten worden. Voor dwangarbeiders uit Polen en de Sovjet Unie bestonden speciale wetten die na te komen haast onmogelijk was.

Het was hun verboden de plaats waar ze werkten te verlaten, openbare vervoersmiddelen of fietsen te gebruiken, de kerkdienst, feesten of publieke instellingen samen met Duitsers te bezoeken. Er gold een nachtelijk uitgaansverbod. Seksuele contacten met Duitsers werden met de dood bestraft. Kinderen van dwangarbeiders mochten niet naar school gaan. De geregelde werktijden werden door de Duitse werkgevers niet in acht genomen, loon voor werk op feestdagen, ziekengeld, betaald verlof, moederschapsverlof bestond praktisch niet. Het loon was, als het überhaupt werd uitbetaald, veel lager dan het loon voor Duitse arbeiders.

Dwangarbeiders uit Polen en de Sovjet Unie moesten steeds een discriminerend kenteken met de opdruk “P” resp. “OST” op hun kleding dragen.

Met deze differentiëring volgden de nationaal-socialisten niet alleen hun racistische wereldbeeld maar wilden ook een aaneensluiting van alle dwangarbeiders onder elkaar voorkomen.


Bron:
Wiktorja Delimat, Göttingen


Bron:
Archiv ehem. Landeskrankenhaus Tiefenbrunn


Bron:
Kreisarchiv Göttingen LA DUD 1336